Part 6 volgt de gravimetrische methode, die wordt beschouwd als één van de beste methoden voor pipetkalibratie volgens de ISO-norm van 2022, terwijl Part 7 verschillende alternatieve methoden biedt. Part 6 bevat ook de volgende vereisten en staat, in tegenstelling tot de norm van 2002, geen afwijkingen toe:
• Aantal metingen
Een minimum van 3x10 metingen is vereist (de norm van 2002 stond testers toe om conformiteit te claimen met minder dan 10 metingen). De drie geteste volumes moeten 10%, 50% en 100% zijn. Als het minimale volumebereik van een pipet groter is dan 10%, kan dat volume worden getest.
•Kamertemperatuur
De temperatuur van de testruimte mag tijdens het testen slechts met ±0,5 °C variëren en de apparatuur moet de tijd krijgen om in evenwicht te komen.
•Watertemperatuur
Het temperatuurverschil tussen water en lucht mag niet groter zijn dan ±0,5 °C. De watertemperatuur moet aan het begin en het einde van de kalibratie worden geregistreerd en op het certificaat worden afgedrukt.
• Vervanging van pipetpunten
Pipetpunten moeten na vijf keer worden vervangen. Bij een 3x10-kalibratie voor een monochannelpipet moet een technicus bijvoorbeeld zes pipetpunten gebruiken (twee voor elk testvolume).
Part 7 biedt verschillende alternatieve methoden, waaronder een aangepaste gravimetrische methode die minder strenge eisen stelt aan de milieucontrole, waardoor het gemakkelijker wordt om kalibraties ter plaatse uit te voeren. De service van RAININ vermeldt specifieke vereisten in ons document met standaardmethoden, PS-125. Voor laboratoria die ISO/IEC 17025-geaccrediteerd werk wensen dat niet strikt voldoet aan ISO 8655 Part 6, raden we aan om te kalibreren volgens Part 7.