Het is bekend dat de virale inactivatie van biotherapeutische producten met een lage pH wordt beïnvloed door het pH-niveau, de tijd, de temperatuur en het gehalte van eiwitten en opgeloste stof of buffer. Veel virussen worden onomkeerbaar gedenatureerd en effectief vernietigd bij een pH van 5,0-5,5. Afhankelijk van de omvang van virussen die geïnactiveerd en verwijderd moeten worden, is dit bereik meestal voldoende. Er zijn echter enkele specifieke virussen die allen bij een pH-bereik van 3,5-4 worden geïnactiveerd.
Veel mAb-biotherapeutische producten vereisen de verwijdering van een bijzonder groot virusspectrum, waardoor meestal een lage pH-waarde van 3,5-4 wordt toegepast (afb. A). Langdurige blootstelling aan dit pH-bereik kan echter ook bepaalde biotherapeutische producten beschadigen of inactiveren, met name eiwitten of enzymen, zoals bloedeiwitten en insuline, etc. (afb. B). Bij langdurige blootstelling aan pH-stress zijn eiwitten en enzymen onderhevig aan significante deamidatie, denaturatie en aggregatie. Immunoglobuline-oplossingen (waaronder zowel IgG als IgM mAbs) zijn doorgaans minder gevoelig dan andere eiwitten of enzymen bij een pH van 3,5-5,5, ook al blijven ze tot op zekere mate gevoelig. Als de virale inactivatie lang genoeg heeft geduurd, is het resultaat een effectief geminimaliseerde infectieuze virale last. Feit is echter dat de overblijvende virale deeltjes, vuil en andere stoffen nog niet fysiek zijn verwijderd (afb. C).
Bij immunoglobuline mAb-producten is een lage pH de meest gebruikte methode voor virale inactivatie. Dit komt omdat de methode relatief eenvoudig is, weinig plaats inneemt en doorgaans weinig interventie of extra stappen vereist om te verwijderen, in tegenstelling tot oppervlakteactieve stoffen en andere oplosmiddelen. Toch variëren de juiste en optimale omstandigheden tussen moleculen evenals de vereiste verwijdering van het juiste virusspectrum. Daarom moet er onderzoek worden gedaan om elke molecule te karakteriseren en de ontwerpruimte of de operationele limieten te valideren, zodat een effectieve virale inactivatie kan plaatsvinden. Deze limieten en de resultaten van een viraal inactivatieproces worden gewoonlijk gedefinieerd door zo niet alle, dan minstens enkele van de variabelen of kritieke procesparameters die van invloed zijn op de virale inactivatie en dus ook op de kwaliteit van de actieve stof. Het identificeren en aansturen van deze factoren heeft een positieve invloed op de kwaliteit en kwantiteit van het product.
Traditioneel worden virale inactivatie-onderzoeken met een lage pH uitgevoerd op basis van een ingesteld volume en een vaste concentratie van de immunoglobuline-oplossing in een houder, zoals een bekerglas met magnetische roerstaaf. Aangezien het meeste onderzoeksmateriaal immunoglobuline-oplossingen zal gebruiken met een beginnende pH die niet veel van de fysiologische omstandigheden afwijkt, is het doel van het onderzoek naar virale inactivatie om de parameters voor toevoeging van het reagens te verduidelijken. Gewoonlijk wordt een handmatige titratie uitgevoerd met behulp van een buret of pipet, terwijl de pH-meting met tussenpozen wordt geregistreerd. Na een voorgeschreven tijd en andere parameters voor lage pH-condities om het beoogde virusgehalte te deactiveren, zal de actieve stof of immunoglobuline-oplossing omgekeerd worden getitreerd, van het lage pH-bereik tot een geschikt fysiologisch of licht basisch bereik. Hierna is de virale inactivatie door lage pH afgerond. Toch is tijdens het onderzoek naar virale inactivatie door titratie met een lage pH een monsterextractie vereist voor offline analyse om verschillende kwaliteitskenmerken te documenteren, zoals aggregatie of deamidatie, met methodes zoals Size Exchange Chromatography (SEC). Geroutineerde wetenschappers kunnen dit proces met de benodigde nauwkeurigheid uitvoeren, maar het virale inactivatieproces is doorgaans arbeidsintensief. Ook kampt het proces met de normale natuurlijke variaties, onnauwkeurigheden en de reproduceerbaarheidsuitdaging van handmatige processen.